Eind vorig jaar schreef ik op dit weblog over de terugkeer van het Amerikaanse enfant terrible Bode Miller. Hermann Maier was zojuist gestopt en de skisport zat toch wel een beetje om vedettes verlegen, toen Miller aankondigde na een jaar van blessureleed en uitblijvende resultaten, klaar te zijn voor een rentree.
Die rentree
kwam net op tijd voor de Winterspelen in Vancouver, waar van Miller weinig tot niets verwacht werd. Had hij in 2002 nog zoveel indruk gemaakt in Salt Lake City, vier jaar later stapelde hij in Turijn als absolute topfavoriet de ene deceptie op de andere. Daarbij stak hij niet onder stoelen of banken liever tussen de groupies aan de bar te staan. Op drie van de vijf onderdelen werd hij dan ook gediskwalificeerd of haalde hij domweg de finish niet.
De uiterst fanatieke Amerikanen pruimden Millers desinteresse allerminst. Men sprak schande van de drinkende womanizer die zijn reputatie vakkundig om zeep hielp.
In 2009 leek het toch wel definitief gedaan met de carriere van de grillige atleet. Blessures stonden grootse prestaties in de weg en Miller was toch al nooit de meest gedisciplineerde topsporter geweest.
Inmiddels zijn we een kleine drie maanden verder sinds zijn terugkeer in de sport en de Winterspelen lopen alweer langzaam op hun einde. Op de afdaling won Bode Miller brons achter de Zwitser Didier Defago en de Noor Aksel Lund Svindal met het kleinste verschil tussen goud en brons – 0,09 seconde - in de historie van de Spelen. Vervolgens was er een zilveren plak op de Super G, en op zondag 21 februari was de wederopstanding compleet: goud op de combinatie.